Description:
When at the end of the eighteenth and the beginning of the nineteenth century the national history of Belgium was being written, the place of Liège proved problematic. The prince-bishopric had not been part of the (Burgundian, Spanish and Austrian) Netherlands until the end of the Ancien Regime. Therefore, unlike Flanders and Brabant, it could not play a central role in the national narrative with which the young Belgian state legitimized its existence historically. Yet Liège, precisely because of its sustained independence, had an interesting and grand history which, according to the national historians, contributed to the glory of the nation to which Liège now belonged. Moreover, the main characteristic attributed to the inhabitants of Liège and their history was also a central characteristic of the (romantic) national narrative of the Belgian nation : a longing for freedom. This allowed Liège’s historians to stay true to their belief in the specificity of its history and, at the same time, represent the inhabitants of Liège as “the real founders of present-day Belgium”.
Lorsque, à la fin du dix-huitième et au début du dix-neuvième siècle, l’histoire nationale de la Belgique prenait forme, la position de Liège dans cette histoire constituait un problème pour les historiens. En effet, jusqu’à la fin de l’Ancien Régime, la principauté épiscopale de Liège ne faisait pas partie des Pays Bas (bourguignons, espagnols et autrichiens). Dès lors, contrairement à la Flandre et au Brabant, elle ne pouvait pas jouer un rôle central dans l’histoire nationale sur laquelle le jeune État belge fondait sa légitimité historique. Pourtant, grâce à son autonomie durable, Liège possédait une histoire intéressante et grandiose qui, arguaient les historiens nationaux, contribuait à la gloire de la nation à laquelle appartenaient désormais les Liégeois. En outre, la caractéristique principale attribuée aux Liégeois et à leur histoire caractérisait également l’histoire nationale (romantique) de la nation belge, à savoir : la soif de liberté. Ceci offrait aux historiens liégeois la possibilité, tout en continuant à croire en la spécificité de l’histoire liégeoise et en l’existence d’une nation liégeoise, de représenter les Liégeois comme « les vrais fondateurs de la Belgique actuelle » .
Toen op het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw de nationale geschiedenis van België vorm kreeg, stelde de plaats van Luik daarin de historici voor een probleem. Het prinsbisdom had immers tot het einde van het Ancien Regime geen deel uitgemaakt van de (Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse) Nederlanden. Anders dan Vlaanderen en Brabant kon het dan ook geen centrale rol spelen in het nationale verhaal waarmee de jonge Belgische staat zichzelf historisch legitimeerde. Toch had Luik, juist ook door zijn volgehouden zelfstandigheid, een interessante en grootse geschiedenis die, zo betoogden de nationale historici, bijdroeg tot de glorie van de natie waartoe de Luikenaars voortaan behoorden. Bovendien was de voornaamste eigenschap die aan de Luikenaars en hun geschiedenis werd toegeschreven ook een hoofdkenmerk van het (romantische) nationale verhaal van de Belgische natie : vrijheidsdrang. Dit bood de Luikse historici de mogelijkheid om weliswaar te blijven geloven in de specificiteit van de Luikse geschiedenis en in het bestaan van een Luikse natie, maar tegelijk ook de Luikenaars voor te stellen als “les vrais fondateurs de la Belgique actuelle”.